gedichten langs de geul valkenburg

01 Kerstmis in Cottessen

Paul Hermans

uit Spraakdoorn, Azul Press, Maastricht, 2010

Beluister hier het gedicht van Paul Hermans

 

Paul Hermans begint zijn gedicht met een beeld dat je meteen pakt. 'De zwarte bollen maretak/ in de ontvelde bomen'. Wie ooit de Geul bij Cottessen in de wintertijd heeft bezocht herkent meteen de sfeer. Hermans raakt de kern van hoe je 's winters het landschap ervaart: alles lijkt in zichzelf gekeerd, tot stilstand gekomen, bewegingloos. Uitbundigheid en drukte lijken verdwenen. De winter is een seizoen van stilte, donkerte, de kleuren hebben zich teruggetrokken: Hermans gebruikt in dit gedicht 'zwart' en 'nachtblauw'. Het is het seizoen ook van aarde, aardsheid: '.. sterren / in een dal gedaald'. Zo anders dan de zomer, een seizoen van licht, lucht, waarin alles lijkt te bewegen, te veranderen.

Het gedicht lijkt dus gedomineerd te worden door een winterstemming, door bewegingloosheid. Maar je kunt je afvragen of je er onder die laag toch niet ook een verwijzing naar die andere 'pool' in kunt lezen: de tijd lijkt wel stil te staan, maar, zegt Hermans: 'De tijd / boog bij een landweg af'.

Roept Hermans een beeld op van de tijd die verder gaat, het stille gehucht achterlatend? Of juist van een jongen, die 'tot gezicht' komt, die om zich heen leert zien, op de vleugels van de tijd - zo verwijzend naar groei, naar beweging in de cyclus van de seizoenen?

Twee polen, zoals ook het landschap hier twee polen laat zien: de statische gevallen sneeuw, en het steeds stromende water van de Geul.

Paul Hermans

02 De roeier

Rutger Kopland

uit Geluk is gevaarlijk, G.A. van Oorschot / Maarten Muntinga, Amsterdam, 1999

107w

Een vertrouwd natuurverschijnsel: opkomende mist over de weilanden. Maar als de menselijke verbeelding daarmee in aanraking komt wordt het getransformeerd tot iets raadselachtigs. Is het dreigend? Of onschuldig? Als in een droom: je ziet iets dat niet helemaal te begrijpen is, allerlei vreemde elementen doemen op, en toch is het tegelijk allemaal heel logisch. Vage, vreemde vormen. Alles lijkt losgemaakt van de aarde, zwevend. Je bent een toeschouwer bij dit vreemde schouwspel, je lijkt teruggesleurd naar een oertijd toen de aarde nog geen vaste vorm had aangenomen. Maar dan blijk je (zoals dat ook in een droom gebeurt) plotseling van rol veranderd: geen buitenstaander en toeschouwer meer, maar deelnemer: de roeier die vaste vorm aan begint te nemen lijkt naar jou toe te komen.

En daar breekt Kopland af. Net wanneer het drama begint, het 'spannend wordt', stopt Kopland - zoals dat ook in een droom gebeurt. Wat gebeurt er daarna? ... Alleen je eigen verbeelding kan dat aanvullen, het verhaal vervolgen.

03 Het vrije veld

Bernlef

uit Dwaalwegen, Querido, Amsterdam, 2008

Bernlef provoceert ons, lezers, door ons met een paradox te overvallen: hij schrijft een gedicht over een plaats waar het gedicht niet kan komen. Wat kan dat zijn, een plaats waar een gedicht niet kan komen?

c15w

Waar gaat het gedicht eigenlijk over? 'het vrije veld', 'horizon noch grenzen', 'hemel', 'wind', 'licht': ruimte, leegte, dat is wat de kleur, het gevoel van dit gedicht bepaalt. Dit is het 'ergens' waar begint 'wat men later zijn herinneringen noemt'.

De lege ruimte ( 'een toestand waar geen mens vat op heeft' ) en de mens: er wordt een contrast voelbaar tussen die twee. De mens heeft herinneringen: dat wil zeggen dat het blikveld bepaald is, gefocust. De grenzenloze, vrije ruimte is ingeperkt.

De situatie, die Bernlef zo oproept, kennen we natuurlijk. Zo begint Genesis, het eerste bijbelboek, zo beginnen veel andere scheppingsverhalen: alles begint met een aarde, die "woest en ledig" is, een toestand van voor de taal, 'waarvoor geen woorden zijn'. Langzaam worden de vormen vaster, en dan verschijnt de mens, met zijn taal, die de aarde in zijn greep probeert te krijgen, die ingrijpt, die aan zijn omgeving structuur geeft door zijn herinneringen, door woorden, door gedichten.

Maar klinkt er niet iets van spijt door: 'nu nog een toestand waar geen mens vat op heeft, ...een en al onaantastbare luister.'? Anders dan in Genesis, waar de mens de kroon op de schepping is, het hoogtepunt?

Mooie, intrigerende beelden: draden hangen uit de hemel, waaiend in de wind, 'slordig afgehecht', - en: stenen 'slurpen zich vol licht.'

04 Mij, Schaap

Mark Boog

uit Er moet sprake zijn van een misverstand, Cossee, Amsterdam, 2010

e60w

Mark Boog laat een schaap spreken. Ja, zo zou een schaap kunnen denken; heel herkenbaar. Dat wil zeggen, zo denken wij, mensen, dat een schaap denkt, omdat dat de natuur van een schaap is: lijdzaam, berustend, afwachtend, 'vol overgave'. Het maakt het schaap allemaal niets uit: een dikke wollen vacht meetorsen of kaalgeschoren zijn.

Dat doen wij met graagte (en het is een oud thema in de literatuur): aan dieren menselijke eigenschappen, karakters, toekennen, en het karakter dat wij op een schaap projecteren heeft Mark Boog raak verwoord in zijn gedicht.

Maar daarmee gaat het dus ook over onszelf, we herkennen ook menselijke karakters in dat beeld. Positief of negatief? Wij zijn geneigd schapen als dom en een beetje sullig te zien; wij hebben eigenlijk meer waardering voor kracht, voor actie, initiatieven nemen, het lot in eigen handen nemen, dan voor berusting en overgave.

Maar je kan die overgave ook in een ander licht zien: 'Ik ben gelukkig met wat ik heb.' Geen vechten tegen wat onvermijdelijk is, geen wezenloze opstand tegen de natuurlijke loop der dingen: 'elk verzet is hol.' In plaats daarvan: het besef deel uit te maken van het verstrijken van de tijd, en daaruit tevredenheid putten.

05 De lente komt

Herman Gorter

uit De mooiste natuurgedichten: van vroeger en later, Kok, Kampen, 1986

Beluister het gedicht van Herman Gorter, voorgedragen door Jacques Giesen

"Een nieuwe lente en een nieuw geluid"; het begin van Mei. Een gedicht, dat Gorter publiceerde in 1889 is een van de beroemdste regels uit de Nederlandse poëzie geworden. Niet vreemd, want zo'n schijnbaar simpele regel verwoordt eigenlijk perfect het gevoel dat lente bij ons oproept: optimisme, verwachting, levensvreugde, opleven.

n12aw

Dat zelfde gevoel krijg je bij dit gedicht: het is zo herkenbaar, zo'n dag dat na een lange tijd van grijze, kille dagen plotseling de hemel stralend blauw is, en je voelt: de lente zit in de lucht! Gorter vond de bestaande woorden in de taal niet toereikend om dat gevoel te beschrijven; hij smeedt zelf nieuwe woorden: 'de tintellichtluchten, de blauwenwitluchten'.

Maar wat Gorter beschrijft gaat dieper dan een vluchtig, kortstondig gevoel van tevredenheid over een mooie dag: het is een gevoel van extase, een emotie zo sterk en intens dat ze raakt aan het punt waar de uitersten van verrukking en angst bij elkaar komen. Gorter verwoordt het diepe inzicht dat zo'n sterke emotie twee polen heeft: het extatische gevoel deel uit te maken van de kosmos (want daarmee is de verandering van seizoenen verbonden) roept niet alleen een geluksgevoel op, maar kan ook angst teweeg brengen - angst om te worden meegesleurd door de sterke stroom van die emotie, angst jezelf over te geven aan het onbekende terrein waarheen die emotie leidt.

g35w